Tarwe is één van de oudste gedomesticeerde planten. De domesticatie vond waarschijnlijk ongeveer 10.000 jaar geleden plaats in het Midden-Oosten en Afrika van Syrië tot Kasjmir en naar het zuiden tot in Ethiopië. Gewone tarwe of broodtarwe is wat afstamming betreft hexaploïde met 42 chromosomen en ontstaan uit verschillende voorouderrassen. Een groter chromosomen aantal is belangrijk bij het bakken, met spelt of emmer tarwe is het heel moeilijk te bakken daar er minder gluten aanwezig zijn voor de gisten. Daarom is bij spelt of rogge brood altijd een hoeveelheid meestal 50% tarwe bijgevoegd dit is omwille van het rijzend vermogen. Veredeling: De wilde en primitieve tarwesoorten hebben een brosse aarspil, waardoor de korrels zich makkelijk kunnen verspreiden. Ook zijn de korrels stevig omsloten door de kafjes en zitten er weinig korrels op een aar. Deze ongewenste eigenschappen zijn door de mens door de eeuwen heen weggeselecteerd. Eenkoorn en emmertarwe werden 4000 jaar v.Chr. veel verbouwd in Noord-Afrika en het Middellandse Zeegebied. Waarschijnlijk kwam eenkoorn veel voor als een ongewenste vermenging met emmertarwe. Na 300 v.Chr. werd durumtarwe met naakte korrels meer en meer verbouwd en na enkele eeuwen had deze soort de emmertarwe verdrongen. Gewone tarwe kwam in 200 v.Chr. voor het eerst voor in het Middellandse Zeegebied. Tegelijkertijd werd ten noorden van de alpen emmertarwe verdrongen door spelt. In de Middeleeuwen werd gewone tarwe en spelt in Europa veel verbouwd. Uiteindelijk is spelt bijna geheel verdrongen door de gewone tarwe. Door kruising en selectie zijn er van gewone tarwe duizenden rassen gekweekt met verschillende eigenschappen en een steeds hogere opbrengst per ha. Een heel groot nadeel aan het te sterk door veredelen is de ziekte resistentie, deze is bij de huidige Tarwe rassen nadelig. |